DAGGEDICHT – Wiel Kusters (1947) – Als kind moest ik een walvis eten
Als kind moest ik een walvis eten
’s avonds voor het slapen gaan
met een sinaasappel toe
ik had daar een laddertje bij nodig
en een goeie scherpe bijl
laarzen aan zuidwester op
mijn vader zat stil in een hoek
wakker blijvend met de krant
zijn pijpje paffend zonder rook
mijn moeder breide dat het vroor
stopte sokken vol met gaten
zweeg en dronk een kopje thee
mijn walvis had ik niet naar binnen
voor de koekoek negen riep
tandenpoetsen hoefde niet
Ik lag in de nacht als in een maag
te woelen te bewegen
het duurde uren voor ik sliep
Ik lag te bidden in mijn bed
‘hij eruit of ik eruit’
mijn mond ging niet meer dicht
er was iemand die mij kneedde
maar er was niemand die mij zag
ik stonk naar tranen en naar lever
naar gods winden die ik liet
naar de zee die ik bevoer
bloed en olie op de vloer
tegen de ochtend ging het beter
met hem in mij en mij in hem
lag ik te zingen zonder stem
lag ik te zingen zonder stem
douches had je toen nog niet
ik zong me schoon: Jeruzalem!
(Uit: Als kind moest ik een walvis eten; gedichten. Querido – Beeld: oude prent van walvis)